De wetgever heeft een rangschikking opgesteld en de erfgenamen ingedeeld in vier orden volgens hun bloedverwantschap.
Een hogere orde sluit een lagere steeds uit.
De rangschikking ziet er als volgt uit:
alle afstammelingen van de erflater: kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, …
de ouders van de erflater samen met zijn broer(s) en zuster(s) en/of hun afstammeling(en)
alle bloedverwanten in opgaande lijn: ouders, grootouders, overgrootouders…
ooms, tantes en hun nakomelingen (neven en nieten dus), grootooms, groottantes.
Binnen een bepaalde orde, erft de persoon die in de dichtste graad staat.
Om de graad te kennen tel je het aantal takken van de overledene tot de gemeenschappelijke tak en daarna tot de betrokken persoon.
Zo staat een ouder in de eerste graad ten opzichte van de overledene.
Broers en zussen staan in de tweede graad (je telt tot de gemeenschappelijke tak en dan terug).
Wanneer erfgenamen in derde graad optreden (de voorouders), is er sprake van een 'kloving'.
De nalatenschap wordt dan verdeeld in twee helften.
De ene helft gaat naar de moederlijke lijn en de andere helft naar de vaderlijke lijn.
De voorouders die het dichtst in graad staan, erven.
In België erft men tot en met de vierde graad in de vierde orde.
Verder dan dit gaat men niet.
Indien er geen erfgenamen zijn, gaat de erfenis naar de Belgische Staat.