Voor de berekening van het belastbare inkomen wordt in de basis uitgegaan van een forfaitair rendement.
Vastgoed valt onder de categorie ‘overige bezittingen’, waarvoor in 2025 met een forfaitair rendement van 5,88% gerekend wordt.
Over dat rendement betaalt men het tarief van 36%.
Vaak wordt daarom als vuistregel gesteld dat de belastingdruk ruim 2% is van de waarde van het vastgoed.
Dit is een benadering, want de precieze belastingdruk is afhankelijk van de rest van het box 3 vermogen.
Schulden kennen een negatief forfaitair rendement van rond de 2,6%.
Dat levert een aftrek op voor vastgoed dat met leningen is gefinancierd.
Het kabinet heeft het voornemen om het forfaitair rendement voor overige bezittingen volgend jaar te verhogen van 5,88% naar 7,78%.
De Hoge Raad nuanceerde dit: als de waardestijging door een investering komt, telt deze niet mee.
Voor woningen moet de waardestijging worden gebaseerd op de verandering van de WOZ-waarde tussen peildata.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het voordeel van eigen gebruik van een niet-verhuurde woning onderdeel kan zijn van het box 3-inkomen, maar dat er geen aanknopingspunten in de wet zijn om de hoogte hiervan te bepalen.
Tot en met 2025 hoeft dit voordeel daarom niet bijgeteld te worden.
Vanaf 2026 stelt de regering voor uit te gaan van 5,06% van de woz-waarde, als forfaitaire bijtelling bij het box 3-inkomen.
De enige kosten die afgetrokken mogen worden zijn de werkelijk betaalde rentelasten op schulden.
Het inmiddels demissionaire kabinet-Schoof heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend waarmee box 3 ingrijpend herzien wordt.
Doel is om vanaf 2028 over te stappen op een heffing op basis van het werkelijke rendement, inclusief kostenaftrek en waarbij voor vastgoed waardestijgingen pas belast zijn bij realisatie.
Dit klinkt eerlijker, maar dit nieuwe systeem zal niet voor iedere belegger een verbetering betekenen.