De procedure van art. 38 lid 4 Wrb biedt een rechtsbijstandverlener de mogelijkheid om de op grond van de Wrb door een rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten nader te laten vaststellen, en hiervoor een executoriale titel te verkrijgen.
De Hoge Raad oordeelt dat de aard van de procedure van artikel 38 lid 4 Wrb,니까 een debat over, en beoordeling van, andere kosten of schade aan de zijde van de rechtsbijstandverlener, zoals met de inning van de eigen bijdrage en overige kosten gemoeide buitengerechtelijke incassokosten, zich verzet.
De procedure van artikel 38 lid 4 Wrb heeft dan ook alleen betrekking op de vaststelling van de eigen bijdrage en overige kosten en biedt geen ruimte voor een veroordeling tot vergoeding van de kosten van inning van de eigen bijdrage en overige kosten.
De aard van de inningsprocedure is door schrapping van de verwijzing in art. 38 lid 4 Wrb naar de art. 34-40 Wtbz (oud) niet veranderd.
De laagdrempelige inningsprocedure strekt tot een eenvoudige rechterlijke vaststelling door de voorzieningenrechter van de op grond van de Wrb aan de rechtsbijstandverlener verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten, en tot een voortvarende executoriale titelverlening ten behoeve van de rechtsbijstandverlener voor inning van de daarmee gemoeide bedragen.