:

Wat is de betekenis van artikel 38 lid 4 van de wet op de rechtsbijstand?

Kiera Cruickshank
Kiera Cruickshank
2025-09-03 03:01:50
Count answers : 8
0
Artikel 38 lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand kan een rechtsbijstandverlener de op grond van de Wrb verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten laten vaststellen door de rechter indien de rechtzoekende weigert te betalen. De president van de rechtbank van het arrondissement waarin de rechtsbijstandverlener is gevestigd, is daartoe bevoegd. De Hoge Raad oordeelt dat de inningsprocedure op voet van art. 38 lid 4 Wrb geen ruimte biedt om een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 38 lid 4 Wrb volgt dat de grondslag om nadere regels te stellen voor de vaststelling van bedragen voor de rechtsbijstandverlener als vergoeding van de inningskosten van de eigen bijdrage en overige kosten, is komen te vervallen. De aard van de inningsprocedure is door schrapping van de verwijzing in art. 38 lid 4 Wrb naar de art. 34-40 Wtbz (oud) niet veranderd. De laagdrempelige inningsprocedure strekt tot een eenvoudige rechterlijke vaststelling door de voorzieningenrechter van de op grond van de Wrb aan de rechtsbijstandverlener verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten. De aard van de procedure verzet zich tegen een debat over, en beoordeling van, andere kosten of schade aan de zijde van de rechtsbijstandverlener, zoals met de inning van de eigen bijdrage en overige kosten gemoeide buitengerechtelijke incassokosten. De inningsprocedure heeft dan ook alleen betrekking op de vaststelling van de eigen bijdrage en overige kosten en biedt geen ruimte voor een veroordeling tot vergoeding van de kosten van inning van de eigen bijdrage en overige kosten.
Gust Kerluke
Gust Kerluke
2025-09-03 01:59:18
Count answers : 6
0
De procedure van art. 38 lid 4 Wrb biedt een rechtsbijstandverlener de mogelijkheid om de op grond van de Wrb door een rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten nader te laten vaststellen, en hiervoor een executoriale titel te verkrijgen. De Hoge Raad oordeelt dat de aard van de procedure van artikel 38 lid 4 Wrb,니까 een debat over, en beoordeling van, andere kosten of schade aan de zijde van de rechtsbijstandverlener, zoals met de inning van de eigen bijdrage en overige kosten gemoeide buitengerechtelijke incassokosten, zich verzet. De procedure van artikel 38 lid 4 Wrb heeft dan ook alleen betrekking op de vaststelling van de eigen bijdrage en overige kosten en biedt geen ruimte voor een veroordeling tot vergoeding van de kosten van inning van de eigen bijdrage en overige kosten. De aard van de inningsprocedure is door schrapping van de verwijzing in art. 38 lid 4 Wrb naar de art. 34-40 Wtbz (oud) niet veranderd. De laagdrempelige inningsprocedure strekt tot een eenvoudige rechterlijke vaststelling door de voorzieningenrechter van de op grond van de Wrb aan de rechtsbijstandverlener verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten, en tot een voortvarende executoriale titelverlening ten behoeve van de rechtsbijstandverlener voor inning van de daarmee gemoeide bedragen.

Lees ook

Welke verzekeringen zijn wettelijk verplicht in België?

De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering auto is verplicht voor alle voertuigeigenaars in België Lees meer

Wat is de betekenis van artikel 121 van de verzekeringswet?

Het nieuwe artikel 121/1 Verz.W. bevestigt dat zowel de verzekerde als de verzekeraar na een schadeg Lees meer

Tremaine Muller
Tremaine Muller
2025-09-03 01:26:29
Count answers : 8
0
Artikel 38 lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand moet zo worden uitgelegd dat rechtsbijstandsverleners de president van de rechtbank kunnen verzoeken een bevelschrift af te geven. De vaststelling van de eigen bijdrage en eigen kosten geschiedt in een verzoekschriftprocedure ex art. 261 e.v. Rv. Dit bevelschrift is een in executoriale vorm uitgegeven beschikking ex art. 430 Rv. De op basis van een toevoeging procederende cliënt is op grond van art. 38 lid 1 Wrb een eigen bijdrage en eigen kosten verschuldigd aan degene die hem rechtsbijstand verleent. Indien de rechtzoekende weigert dit te betalen, wordt het bedrag van de vergoeding overeenkomstig lid 4 in de zogeheten “begrotingsprocedure” nader vastgesteld door de president van de rechtbank. De Hoge Raad heeft deze prejudiciële vraag bevestigend beantwoord, onder verwijzing naar de door A-G Keus aangehaalde wetsgeschiedenis van de in art. 38 lid 4 Wrb overgenomen regeling uit de Wet rechtsbijstand aan on- en minvermogenden. Uit de gebruikte bewoordingen volgt dat de wetgever het oog heeft gehad op een verzoekschriftprocedure. Volgens de Hoge Raad kan er vanuit worden gegaan dat de wetgever op dat punt geen wijziging heeft beoogd. Om die reden oordeelt de Hoge Raad dat uit de wet voortvloeit dat de vaststelling van de eigen bijdrage en eigen kosten geschiedt in een verzoekschriftprocedure ex art. 261 Rv.