Het Burgerlijk Wetboek bepaalt in artikel 20 van boek 5 wat de eigendom van de grond omvat.
Tot de eigendom behoort – dat is vanzelfsprekend – de bovengrond en de zich daaronder bevindende aardlagen.
Ook behoort tot de grond het grondwater dat door een bron, put of pomp aan de oppervlakte is gekomen.
Verder behoort tot de grond het water dat zich daarop bevindt en dat niet in verbinding staat met het water op een ander erf.
Tot de grond behoren ook de beplantingen.
Ook behoren tot de eigendom van de grond gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd en voor zover ze geen deel uit maken van de onroerende zaak van een ander.
Gebouwen en werken die behoren tot een onroerende zaak van een ander behoren uiteraard niet tot de eigendom van de grond.
De eigenaar van de grond is tevens de eigenaar van al datgene wat met die grond aard- en nagelvast is verbonden.